Door de bossen door de heide, door het zomerdronken land
Over heuvels en rivieren, windgekust en zonverbrand
Trekken wij, licht en vrij…
Uit de aldaags geest, naar het levensfeest
Luit en lach, merelslag, konden ons vakantie dag
Frisse jeugd zal vrijheid zingen, met de vogels van het woud
Jonge harten, vol verlangen, jagen dromen eeuwenoud
In vallei, veld en wei
waar de bijen zijn, ook de blijen zijn
Zon en wind, zijn ons vrind en het gouden uur ons mint
Laat het stromen, laat het stormen, onze voet wordt niet vermoeid
Want wij weten dat ons morgen, nieuwe schoonheid openbloeit
Hij die kniest, moed verliest
Vindt de bronnen niet, naar ’t geluksgebied
Maar wie lacht, werpt de vracht, van zijn zorgen in de nacht
Laat de zilv’ren fluiten klinken, laat de zang de ronde gaan
Al de zwervers van de wegen, zullen onze roep verstaan
Makkers op, in galop
Komt met pak en zak, spant de snaren strak
Groen en dons, goud en brons, heel de wijde aard zij ons
Bronvermelding
Tekst en muziek: —
Uitgebracht op: —