De tand
O, wat een toestand met Jan van den Bos
Z’n tandje zat los, ja, z’n tandje zat los!
Het wiebelde wiebelde maar,
En pijn deed het niet, maar het gevoel was zo naar
Hij durfde niet te eten, hij zat op de grond,
Met een woedend gezicht en z’n hand voor z’n mond
Moeder zei: Hoor’s dat kan zo niet, Jantje
We binden gewoonweg een draad aan het tandje,
En ’t andere eind van de draad aan de deur
Dan doen we de deur dicht en uit is’t gezeur!
“Nee!” jammerde Jantje, “nee moeder niet doen!”
En weg holde Jantje, heel hard naar het plantsoen
Hij rende en rende, en keek nog eens om,
Hij viel op z’n neus en daar lag ie dan, bom
Hij krabbelde dadelijk weer op de been,
En veegde zijn bloes af en keek om zich heen
En wat lag daar naast hem gewoon in het zand
De tand
En Jan ging naar huis, heeft z’n mondje gespoeld
En zei tegen moeder: Ik heb niets gevoeld
En moeder zei: Fijn, en bekeek ‘m een poosje
En deed toen de tand in een luciferdoosje
En toen hij op school kwam, moest iedereen kijken
De juffrouw en Peter, en Kees en Marijke
Kijk nou toch ’s Joosje!
Een gat in mijn mond en een tand in m’n doosje
Bronvermelding
Tekst en muziek: —
Uitgebracht op: —