Avondliedje
Nu moeten die oogjes zich gaan sluiten
Die ik weer open zag
Wij hebben den ganschen da
Door weiden en bosschen daar buiten
Geloopen, of worden misschien
Die voetjes niet moede van ’t stappen
Die lachende lipjes van ’t snappen
Die kijkertjes niet van ’t zien
Daar buiten bij boschjes en varen
Daar heb ik je sprookjes verhaald
Daar speelden we, dat we verdwaald
Als Hans en Grietje waren
Daar hebben we beiden, verrukt
De vlugge konijnen zien spelen
We hebben de holle stelen
Van paardebloemen geplukt
En heel lange slingers gemaakt
en bloemenkransjes gewonden
Wij hebben een nestje gevonden
Maar niet aan de eitjes geraakt…
Maar nu beginnen alree
De blinkende sterren te schijnen
Nu rusten de kleine konijnen
Op hun legerste
En knikkebollend staan
In ’t gras de witte-margrietjes
En blauwe vergeet-me-nietjes
En willen niet slapen gaan
Nu zingt de zorgzame wind
“Madeliefje, mijn engeltje
Val niet van je stengeltje
Ga toch naar bed mijn kind”
En slapen dan bloem en kruid
Dan vaart de wind door de landen
Waar paardebloemkaarsjes nog branden
Blaast hij de lichtjes uit…
Maar nu is mijn lieveling moede
En nu moet ze slapen gaan
Er komen nu nog vele goede
Heerlijke dagen aan
Maar nu komt er eerst een nacht
Reeds is het donker daarbuiten
Nu moeten die oogjes zich sluiten
Mijn kindje, slaap zacht, slaap zacht
Bronvermelding
Tekst en muziek: Jacqueline Elisabeth van der Waals (1868 – 1922)
Uitgebracht op: —